Zutphen, de kern van de provincie Gelderland

De belangwekkende archeologische opgravingen van 1946 en in 1993-1999 op en rond het plein 's-Gravenhof in Zutphen worden opnieuw bekeken en voor het eerst grondig uitgewerkt. Op deze blog zal wekelijks een nieuw bericht geplaatst worden over de resultaten van het project. De uiteindelijke resultaten zullen worden gepresenteerd in een lijvig onderzoeksrapport, in verschillende publicaties, waaronder t.z.t. een proefschrift. De palts zal ook worden gevisualiseerd volgens de jongste en nieuwste inzichten. Zutphen, de kiemcel van de provincie Gelderland De stad Zutphen is een van de belangrijkste schakels in de vroegstedelijke ontwikkeling van ons land. Het plein 's-Gravenhof in Zutphen representeert niet alleen een stadskern van regionaal en nationaal belang, doch door de historische context (stedelijke genese in de periode 800-1200 AD) en archeologische verschijningsvorm (centrum rijksaristocratie en mogelijk de Duitse vorsten) moet de vindplaats Zutphen van internationaal belang worden geacht.
Zutphen heeft als een van de zeer weinige Nederlandse steden een onafgebroken bewoningsgeschiedenis die teruggaat tot ver vóór de Middeleeuwen. Vanaf circa 300 na Christus hebben hier altijd mensen binnen een versterking gewoond en in de 9de eeuw lag op de plek waar de Berkel in de IJssel uitmondt, een grafelijk centrum van belang. Eind 9e eeuw werd de nederzetting na een vikingaanval omwald.
In de 11de eeuw verrees hier een van de grootste stenen gebouwen die ons land in die tijd rijk was: een zaal van meer dan 50 meter x 12,5 meter, opgetrokken uit tufsteen, met allerlei bijgebouwen eromheen. Zo'n gebouw kan eigenlijk alleen worden verklaard als palts (Duits: pfalz), een tijdelijk verblijf van de Duitse koning, een belangrijk lid van diens familie of een hoge aristocraat die troonpretenties had en dat wilde laten zien. De graven van Zutphen waren aan de Duitse koningen (de Ottonen) verwant; zij zijn (via vrouwelijke lijn) de voorouders van de later zo machtige hertogen van Gelre, en in Zutphen ligt de kiemcel van onze huidige provincie.
Het onderzoeksproject ‘De vorstelijke palts van Zutphen’ wordt in het kader van het NWO-Odysseeprogramma gesubsidieerd als kortlopend onderzoek. Het onderzoek werd tevens mogelijk gemaakt met een aanvullende subsidie van de provincie Gelderland uit het Belvoir-werkenprogramma 2010. Deelnemende instellingen en bedrijven: Gemeente Zutphen Universiteit van Amsterdam/Amsterdams Archeologisch Centrum (AAC) Aestimatica Het onderzoek wordt hoofdzakelijk uitgevoerd binnen de archeologische dienst van de gemeente Zutphen. Het Amsterdam Archeologisch Centrum van de Universiteit van Amsterdam (AAC) is al vele jaren bij het onderzoek naar het vroegstedelijke Zutphen betrokken. Prof. Dr. Frans Theuws zorgt voor de inhoudelijke begeleiding. Erica Rompelman, MA van het bedrijf Aestimatica onderzocht in het kader van haar studie aan het AAC de Karolingische botcomplexen van het paltsterrein. Zij levert in het kader van dit project een betrouwbare quickscan van een enorme bottendump uit de 12e eeuw. Dr. Chiara Cavallo (AAC) onderzoekt het botmateriaal van de palts zelf (10e-12e eeuw). Drs. Bob Beerenhout (AAC) bestudeert het vismateriaal. Chiara Cavallo draagt namens het AAC zorg voor de wetenschappelijke controle en synthese van de zoölogische data. Het doel is een beeld te vormen van de materiële cultuur en voedselcultuur van het paltscomplex.

Lees hier meer over mij

vrijdag 2 december 2011

Sint Justus, een zoektocht

Deze fase van mijn onderzoek staat vooral in het teken van het enerzijds verfijnen van de conclusies in de eerste onderzoeksfase, alsmede de behandeling van een aantal verwante thema's die de status en betekenis van de Zutphense burg, kerk en palts aangaan. Een van die aspecten is de betekenis van de relieken van de Sint Walburgiskerk. Waren er belangwekkende relieken in de kerk voor 1200? Wie haalde ze naar Zutphen en wanneer? Waar kwamen ze vandaan? Relieken gaven in de middeleeuwen de plaats van verering status en aanzien en, niet onbelangrijk, inkomsten.
Relieken van Sint Walburga lijken er nooit te zijn geweest. Vermoedelijk werd er op de vele feestdagen van de heilige wel Walburga-olie verkocht. De meest tot de verbeelding sprekende relieken betroffen de resten van de kind-heilige Sint Justus van Auxerre of Beauvais (daarover is veel verwarring). Het ging om het lichaam, zonder hoofd. Het hoofd zou, volgens een hymne, in Trier bewaard zou worden. Prof. dr. Willem Frijhoff heeft zich uitvoerig met Sint Justus te Zutphen beziggehouden. Hij vermoedt dat die relieken al ver voor de 14e eeuw, wanneer er voor het eerst sprake is van Sint Justusrelieken te Zutphen, naar Zutphen gekomen zijn. Wellicht gebeurde dat in de tijd van de Zutphense graven die de relieken uit het rijksklooster Corvey zouden hebben verkregen, waar zij als ondervoogd optraden. Maar ook Trier is een zoekrichting. Mijn zoektocht richtte zich tot nu toe op de Trierse aanwezigheid van een Sint Justushoofd, maar te Trier (de wetenschappelijke staf van het Stadtarchiv) weet men vooralsnog van niets. De door Frijhoff aangehaalde bron waarin sprake zou zijn van dezelfde Sint Justushymne te Trier zou dateren uit 1103. Maar die bron blijkt niet te slaan op de hymne maar om een vermelding van graaf Otto van Zutphen als getuige in een koningsoorkonde van Hendrik IV (Tr.Stadtarchiv. 1709). Maar ze zoeken in Trier voor me verder.....
Overigens kwam er wel een Sint Justushoofd naar Zutphen. vermoedelijk in of kort na de stichting van het Franciscanenklooster Galilea in 1456. Bij de verwoesting van het klooster in 1572 werd het hoofd ternauwernood uit de vlammen gered en overgebracht naar Antwerpen. Daar is het hoofd in de reliekhouder, na omzwervingen, nog altijd aanwezig in de St. Carolus Borromeuskerk (zie foto).

woensdag 2 november 2011

Sloegen de graven van Zutphen munten?


Na een korte radiostilte zit er weer schot in het onderzoek. Sinds vorige week ben ik weer druk aan de slag met aanvullende thema's van onderzoek die tot een dissertatie moeten leiden. Een van die thema's is de vraag of de graven van Zutphen (en later de graven van Gelre) in Zutphen munten hebben geslagen. Er worden in de literatuur nogal wat typen munten aan de Zutphense graaf Otto toegeschreven: de zogenaamde ODDO-munten. Ik ben bezig de literatuur daarover op een rij te zetten. Daar komen zeker verrassende conclusies uit, maar of Zutphen als muntplaats overeind blijft, valt te betwijfelen. De ODDO-munten zijn vrijwel zeker in het Friese gebied geslagen. De Zutphense graven hadden voogdijrechten en sinds 1107 ook grafelijke rechten in Friesland. Maar er zitten veel haken en ogen aan de toeschrijving van de munten aan de Zutphense graven.


Zekerder is de Gelderse muntslag te Zutphen in het laatste kwart van de 12e eeuw. Graaf Hendrik (1138-1181) en Otto (1182-1207) hebben in Zutphen sterk op de Utrechtse en Deventer munten lijkende deniers geslagen. Zij ontleenden dat recht dat zij voogden waren van de goederen van de Utrechtse Mariakerk.
Binnenkort is dit onderzoekje afgerond en is een volgend boeiend thema aan de beurt: de graven van Zutphen en de relieken van Sint Justus.

maandag 3 oktober 2011

De reconstructie van de tufstenen aula




Na de drukbezochte en feestelijke presentatie van het onderzoeksrapport in de Burgerzaal afgelopen donderdagavond is het nu tijd de reconstructie van de tufstenen aula te presenteren.

De totale lengte van de paltsaula was 53 meter voor de noordmuur en 50,1 meter voor de zuidmuur. De grotere muurlengte van de noordmuur ten opzichte van de zuidmuur komt door de gerende westmuur. De westmuur komt op een lengte van 18,50 meter en kende aan de noordwestzijde een uitbouw van onbekende breedte. De afwijkende oriëntering van de uitbouw (12 graden tegen de klok in) wijst op de aansluiting van dit bouwdeel op een bestaande bouw ten noorden ervan. De aula zelf was 12,5 meter breed. De noordmuur kende een opvallende uitbouw op het noorden. De buitenmaten van de uitbraaksporen zijn 7,0 meter (uitbouw) x 7,5 meter (breedte). Deze uitbouw kan als monumentale entree van het gebouw worden geïnterpreteerd, waarin een trap naar de zaal was opgenomen. Vanuit de zaal was er ongetwijfeld een ruimte boven het portaal. In de gevel ervan zal een arcadeboog de vorst vol zicht hebben gegeven op zijn onderdanen.
Het middendeel en westelijke deel waren voorzien van vijf souterraine ruimtes, gescheiden door tufstenen muren. De meest oostelijke ruimte was niet onderkelderd. Dit betekent dat deze ruimte op het niveau van de toenmalige begane grond lag. Waarschijnlijk lag dat niveau iets boven het omliggende maaiveld, terwijl het vloerniveau van de ruimte boven de souterraine ruimten ongeveer 3,5 meter boven het vloerniveau van het souterrain lag. Ook de westelijke uitbouw kende een souterrain. Er zijn aanwijzingen dat hier een stenen overwelving is geweest en dat de muren aan binnen- en buitenzijde gepleisterd waren.
De plaatsing van het uitgebouwde noordportaal ten opzichte van de souterraine ruimtes wordt daarmee ook logisch. Deze lag precies in het midden van de onderkelderde ruimte erboven: de vorstelijke zaal. De monumentale trap leidde omhoog naar exact het midden van de zaal waar men direct oog in oog stond met (de zetel van) de vorst. De zaal, die nu te beredeneren is, moet het binnenmaatse formaat hebben gehad van 33 (34,5) x 10,5 meter: 357 m2. Een tweede mogelijkheid is dat de deelmuren aan weerszijden van het portaal doorliepen op de bovenliggende verdieping. De centrale zaal was dan beperkter van omvang (ca. 18,5 x 10,5 meter binnenmaats: 195 m2) en werd geflankeerd door naastgelegen ruimten op hetzelfde vloerniveau.
De meest oostelijke ruimte van ca. 14,0 x 10,5 meter (binnenmaats) op begane grondniveau hoorde dus niet tot de zaalruimte, maar moet een andere functie (en uitstraling) hebben gehad.

donderdag 15 september 2011

Het rapport is voltooid! Aanbieding op 29 september.

Donderdagavond 29 september wordt in de Zutphense Burgerzaal (Lange Hofstraat 4) de onderzoeksrapportage De vorstelijke Palts van Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 66) in boekvorm gepresenteerd. Cultuurwethouder Hans La Rose neemt het eerste exemplaar in ontvangst.
Aansluitend zal ik een lezing houden over het onderzoek en het tufstenen gebouwencomplex dat bijna 1000 jaar geleden op het plein ’s-Gravenhof werd gebouwd. Bij die gelegenheid presenteer ik tevens de nieuwe reconstructie van het gebouw.


De presentatie en de lezing in de Burgerzaal is door iedereen die geïnteresseerd is, bij te wonen. Dus ik wil jullie, trouwe bezoekers van mijn blog, bij deze van harte uitnodigen om te komen. Je kan je daarvoor tot en met vrijdag 23 september opgeven via info@zutphen.nl onder vermelding van ‘Boekpresentatie Palts’. De avond begint om 19.30 uur met de inloop, het programma start om 20.00 uur en het duurt tot 21.30 uur. 

Wellicht tot dan!
Michel

zondag 4 september 2011

Ook de botten vertellen over hoog bezoek

Zoals ik al berichtte, zijn de laatste deelonderzoeken voltooid en gerapporteerd. Hieronder volgen de conclusies naar aanleiding van het onderzoek van Chiara Cavallo (UVA-AAC). Zij determineerde de zoogdierbotten van huize van de Kasteele en evalueerde de resultaten van alle zoölogische onderzoek tot nu toe van de Gravenhof (9e-12e eeuw). Hieronder een beperkte samenvatting uit mijn conclusies in het hoofdrapport:

Het consumptiepatroon aan het Zutphense hof in de Hamalandse periode (9e en 10e eeuw) vertoont sterk agrarische trekjes met rund als belangrijkste geconsumeerde soort. Dat is zeker opvallend omdat de Hamalandse graven tot de Lotharingse elite gerekend moeten worden. Hun representatieve houten zalen in Zutphen en Elten deden niet onder voor andere vorstelijke gebouwen in die tijd. De voedseleconomie van het Zutphense hof was in de Hamalandse periode blijkbaar sterk verbonden met het agrarische ommeland die het voedsel leverde. Dat kan een sterke aanwijzing zijn dat de residentie Zutphen in de 9e en 10e eeuw permanent door de Hamalandse graven werd bewoond en er een constante aanvoer van voedsel was vanuit de agrarische domeinen.

Een compleet skelet van een grote hond uit de eerste helft van de 10e eeuw. Vergezelde deze hond de graaf van Hamaland op zijn jachtpartijen?


Met de bouw van het tufstenen paltscomplex in de 11e eeuw verandert het botspectrum drastisch. De regalia (koninklijke jachtrechen) worden ingezet om het menu gevariëerder en adellijker te maken en piekconsumptie bij hoog bezoek mogelijk te maken. Het meest opvallend is de enorme toename van varken, en dan met name jonge dieren. Varkens zijn slechts vleesproducenten en kunnen op eenvoudige wijze in grote aantallen worden bijeengebracht en geconsumeerd, zonder dat het agrarische ommeland er onder lijdt. De varkens kunnen afkomstig zijn uit eikenbossen waar ze gemast werden.
Ook wild komt op het menu, zij het niet in grote hoeveelheden. Gevonden zijn edelhert, haas en diverse soorten wilde vogels. Het menu werd, wat het gevogelte betreft, verder aangevuld met eend, gans, zwaan en kip. Kip domineert en dat is niet verwonderlijk: hoenders werden als cijns- en pachtbetaling aan het hof geleverd en konden dus op grote schaal bijeengebracht worden.
Ook het vismenu was gevariëerd, zoals we in een eerder blogbericht zagen. In de 11e en 12e eeuw is er sprake van status op grond van de grote variatie van vissoorten die gegeten werd, waarbij de vroonvissen en gekweekte vissen opvallen door hun hoge status.
De botten vertellen dus een duidelijk verhaal dat wijst op hoge adel en hoog bezoek.

zaterdag 27 augustus 2011

Belangrijke deelstudie gepubliceerd!

De afgelopen week zag een belangrijke deelstudie van het Odyssee-project het licht. Als Zutphense Archeologische Publicaties 65 verscheen: Wonen en werken in het centrum van prestedelijk Zutphen. Dit is de uitgave van een cum-laude beoordeelde bachelorscriptie van Coosje Koster van de opleiding archeologie van Saxion Next te Deventer. Het boek (omvang: 122 pagina’s, 56 afbeeldingen full color) is verkrijgbaar in de Zutphense en Warnsveldse boekhandels en via internet bij Archeo Books in Mechelen. Prijs € 17,50.
Coosje onderzocht de gebouwen en andere structuren uit de periode 882 tot circa 1200 die zijn aangetroffen tijdens de omvangrijke opgravingen in de bouwput van het nieuwe Zutphense stadhuis in 1996-1997. Dit deel van Zutphen lag in de 10e tot 12e eeuw aan de noordrand van de gravenhof waar in de 11e eeuw de vorstelijke paltsaula werd gebouwd. De opgravingen zijn destijds slechts op hoofdlijnen uitgewerkt en gepubliceerd. De periode rond de Vikingaanval van 882 kreeg daarbij de volle aandacht. De periode daarna is nu dus ook gedegen uitgewerkt. Diverse huizen, bijgebouwen, greppels, haarden en afvalkuilen werden herkend. De 12e-eeuwse omwalling en omgrachting van het hofgebied is uitvoerig onderzocht en beschreven. Bijzonder is de 12e-eeuwse 'grafelijke keuken' en het gebouw met een tufstenen traptoren die er opvolgde. Hier was mogelijk een smederij gevestigd. De structuren zijn nu veel beter gedateerd en gefaseerd. Het onderzoek is van groot belang voor de ruimtelijke interpretatie van het hele paltsgebied.
Alle lof gaat uit naar Coosje Koster die bovendien na haar afstuderen afgelopen juli ook nog eens als vrijwilligster de opmaak van mijn definitieve rapportage voor haar rekening nam. En inderdaad, ook dat rapport, het eindproduct van dit onderzoeksproject, is vrijwel klaar en kan de komende maand naar de drukker.

De afbeelding: uitgegeven prentkaart (Kunstgalerie E. Vruggink) van een ets van Harry Kuyers van de opgravingen in de bouwput van het Zutphense stadhuis in 1997 ('uitzicht vanaf Kuiperstraat').

vrijdag 12 augustus 2011

Het nuttige en aangename op vakantie

Na een vakantiereces van een ruim een maand weer een bericht op deze blog. Er is intussen veel gebeurd. De rapportage van het odyssee-onderzoek zit in zijn eindfase. De opmaak van het rapport is vrijwel af en de planning wordt gehaald: in september kan het werk worden gepresenteerd. Het laatste deelrapport is ook binnen: de botcomplexen van zoogdieren uit de 10e tot 12e eeuw. De volgende keer zal ik daarvan de bijzondere resultaten melden.
Maar ook de vakantie in Duitsland was nuttig voor het onderzoek. Een bezoek aan de Wartburg in Thüringen leverde veel nuttige info op over een vroeg voorbeeld van een palas in vorstelijke stijl, gebouwd door een adellijke heer: de landgraaf van Thüringen. De bouw begon in 1157 en strekte zich uit tot rond 1170 toen de zeer fraaie twee verdiepingen tellende palas voltooid werd. Samen met de palts Dankwarderode te Braunschweig van de Welf Hendrik de Leeuw geldt de Wartburg als trendzetter van de adellijke paltsenbouw rond 1200. De vraag is nu of Zutphen een nog veel ouder voorbeeld is, als een heer of graaf van Zutphen, en niet de koning, de opdrachtgever is geweest.
Verder bood de vakantie de gelegenheid om ook de palts van Neurenberg en de prachtige stad Bamberg, de stad van keizer Hendrik II, waar hij in de imposante Dom begraven ligt, te bezoeken. Onderweg konden we ook de koningspalts van Paderborn niet links laten liggen. Naast het nemen van fraaie foto's kon ook de boekenkast weer worden gespekt. 

donderdag 23 juni 2011

Afbeelding van de Zutphense palts ontdekt


In het Regionaal Archief Zutphen zijn we gestuit op zegels met een afbeelding van de paltsaula! Het zegel, waarop een afbeelding van een Romaans paleis-achtig gebouw zichtbaar is, is als eerste opgemerkt door historicus E.J. Harenberg. Het gaat om het zegel van het Zutphense kapittel van Sint Walburgis, dat sinds de eerste helft van de 13e eeuw in gebruik was. Het toont een staande heilige Walburga die in haar linkerhand een boek met daarboven de Gelderse mispel houdt en in haar rechter hand een palmtak. Zij staat achter een Romaans langgerekt, geknikt gebouw met een centraal dwarspand. De conclusie is dat het afgebeelde gebouw op het zegel alleen maar het Zutphense paleis kan zijn. Het gebouw was 53 meter lang en 12,5 meter breed en bestond uit twee lange vleugels aan weerszijden van een centrale topgevel. De knik in het gebouw op de afbeelding is te verklaren door de inpassing in de ronde vorm van het zegel. In de lange façaden zijn duidelijk vensterarcaden te herkennen, zoals die bekend zijn van andere Romaanse paleizen in het Duitse gebied. In het dwarspand zitten rondboogvensters en in de top mogelijk een arcadevenster met deelzuiltje. De afgebeelde vorm van het gebouw, met uitbouw, past naadloos op de plattegrond die uit de opgravingen naar voren kwam. Nu er ook een betrouwbare en redelijk contemporaine afbeelding is, zijn we een flinke stap dichterbij in de zoektocht naar het uiterlijk van het gebouw rond 1200.
Met de nu beschikbare gegevens en de vondst van de afbeelding op de kapittelzegels is het mogelijk om een betrouwbare reconstructie te maken van het Zutphense paleis. In september wordt het eindrapport en de nieuwe reconstructie van het vorstelijk gebouw gepresenteerd. Op dit moment wordt druk gewerkt aan de dwarsdoorsneden en gevelaanzichten.

vrijdag 17 juni 2011

Vertier aan het hof


Een luchtig onderwerp van vertier. Het leven in het kille Romaanse paltscomplex werd veraangenaamd door spelletjes. In een van de opgravingen direct ten westen van de aula, in of naast een bijgebouw werd een 11-eeuwse ronde benen schijf gevonden dat als neutraal als ‘speelschijf’ omschreven kan worden. Het heeft een diameter van 20 mm en is voorzien van een kerfsnededecoratie in zigzagmotief rond een punt-cirkel aan de bovenzijde. De decoratie heeft wat weg van een margriet. De schijf doet denken aan een damsteen, maar het is onwaarschijnlijk dat in de 11e eeuw dit spel al in Noord-Europa werd gespeeld. Dammen, althans de voorloper ervan, kwam in die tijd vanuit de Moorse wereld net in Spanje voor en raakte pas eeuwen laten in onze streken in zwang. Eerder moet gedacht worden aan het molenspel dat al vanaf de vroege middeleeuwen in onze streken gespeeld werd.

Een aardige parallel komt van het paltsterrein van Tilleda (Duitsland, zie zwart-wit foto). Op deze benen speelschijf zijn vijf ogen geboord.

Tot de inventaris van het beroemde Gokstadschip uit de 9e eeuw (Noorwegen) behoorde een compleet molenspel. De spelregels ervan worden ook in het 13e-eeuwse boek der spelen van Alfonso X de Wijze beschreven.

dinsdag 7 juni 2011

Wie bouwde de Zutphense palts???


Enige weken geleden kondigde ik aan de initiatiefnemers voor de bouw van de Zutphense paltsaula te presenteren. Dat is natuurlijk de meest intrigerende vraag van dit onderzoek. Er zijn drie 'kandidaten'. In de eerste plaats de koning zelf. Zowel de laatste Ottoonse vorst Hendrik II (1002-1024) als de Salische koningen Koenraad II (1024-1039) en Hendrik III (1039-1056) hebben mogelijk korte tijd de Zutphense burg in bezit gehad na de confiscaties van de goederen van Otto van Hammerstein (ca.1021) en Godfried met de Baard (1045/46) of op andere momenten die zich aan de geschiedschrijving onttrekken. Er was immers voortdurend strijd tussen de koning en de rijksadel. De tweede groep kandidaten zijn de bisschoppen van Utrecht Adelbold (1010-1026) en Bernold (1027-1054). Beiden hebben mogelijk (Adelbold in 1021-1025) of zeker (Bernold vanaf 1046) de grafelijkheid van Noord Hamaland (graafschap ‘Zutphen’) in handen gekregen. Als trouwe rijksbisschoppen hadden zij het motief en waren zij bij uitstek in staat om een paltscomplex met een koninklijke aula te bouwen (vergelijk Utrecht en Paderborn). De stichting van het Zutphense kapittel onder (vermoedelijk) Adelbold onderstreept de bisschoppelijke relatie.
Tot slot zijn er de hoogadellijke geslachten die (mogelijk) aan de Zutphense burcht verbonden waren, die met de bouw van een vorstelijke paltsaula hun pretenties wilden uitdrukken. Sommigen van hen hebben zeker zicht op de troon gehad (de Ezzoon Liudolf in 1024 en zijn zoon Koenraad, hertog van Beieren en broer van Adelheid van Zutphen tijdens zijn voorgenomen huwelijk met de dochter van Hendrik III), anderen hebben tijdens adelsopstanden of persoonlijke conflicten met de vorst zich mogelijk opgeworpen als troonpretendent: Otto van Hammerstein rond 1020, de Lotharingse hertogen Gozelo I en Godfried met de Baard tussen 1023 en 1046, Godschalk en Otto van Zutphen als laatste telgen van Ottoonse bloede.
Grafplaat van (het hart van) koning Hendrik III te Goslar. Liet hij de Zutphense palts bouwen?

Opvallend is dat de momenten van troonsaanspraken van alle kandidaten, behalve bisschop Bernold, van zeer korte duur waren, hooguit enkele jaren. Dat lijkt te kort om een de bouw van een paltscomplex te plannen en organiseren. Men zou verwachten dat de bouw van een dergelijk groot gebouw pas ondernomen wordt wanneer de macht van de opdrachtgever stabiel is. De aanvoer van bouwmaterialen impliceert een goede organisatie over grote afstanden in het rijk gedurende een langere tijd, waar geen tegenstander op dat moment roet in het eten gooit. Bovendien zijn de bouwmaterialen (tufsteen, leisteen, trachiet, basalt, kalksteen) afkomstig uit groeves in de Eifel die door de koning werden geëxploiteerd. Voor een rebellerende troonpretendent is het welhaast onmogelijk om over de bouwmaterialen te beschikken. Dat kan voor de Lotharingse hertogen in de rustige tijden voor hun rebellie het geval geweest zijn. De groeves lagen immers in hun hertogelijke ambtsgebied. Maar de Utrechtse bisschoppen maken ook een goede kans.

woensdag 25 mei 2011

Hercules in Zutphen


In werkput 1 van de opgraving Huize van de Kasteele (het westelijk deel van het paltsterrein) werd in een kuil of greppelstructuur uit de 10e of 11e eeuw een Romeinse gem van een nicolo-agaat aangetroffen. Daarin is een zeer verfijnde afbeelding van de halfgod Hercules gesneden. De datering van de vondst kan worden gesteld op het einde van de 1e eeuw of het begin van de 2e eeuw. De vondst is door mij in 1994 uitvoerig in een artikeltje beschreven. In 1994 werd de gem toegeschreven aan de Romeinse bewoning ter plaatse, waarbij het voorbehoud gemaakt werd dat de gem ook in de volle middeleeuwen kan thuishoren. Het is immers niet ongebruikelijk dat Romeinse gemmen werden verwerkt in boekbanden, kledingaccessoires en juwelen in de vroege en volle middeleeuwen en dergelijke objecten kunnen op het paltsterrein aanwezig geweest zijn. Het is ook denkbaar dat de gem nog in de oorspronkelijke Romeinse ring zat.
In de burg van Sint Oedenrode werd eveneens een gem opgegraven. Het gaat om een ametist uit de Hellenistische periode met daarin een fraai gesneden hoofd met een gekruld kapsel. De gem is in een gouden parelrand gevat en diende (secundair) als hanger. De afgebeelde persoon is onlangs geïdentificeerd als Heracles door gemmendeskundige dr. Platz van de Staatliche Museen zu Berlin .
De Hellenistische gem van Sint Oedenrode moet worden verklaard als roofbuit uit de Oriënt tijdens een van de kruistochten, de Zutphense Herculesgem, als het een middeleeuwse context heeft, zal afkomstig zijn uit een van de vele Romeinse vindplaatsen die in de volle middeleeuwen werden vergraven voor de winning van bijvoorbeeld bouwmaterialen.
Is het toevallig dat beide gemmen die in adellijke context zijn gevonden, Hercules afbeelden? Volgens dr. Platz was Hercules als halfgod een populaire personificatie van de (hoge) adel in de middeleeuwen en renaissance.

vrijdag 13 mei 2011

Stonden de paltsen van Paderborn en Goslar model voor Zutphen?

De afgelopen weken stonden in het teken van de vraag wie de tufstenen paltsaula van Zutphen heeft laten bouwen. Het antwoord op die vraag komt hopelijk de komende jaren, maar in het kader van dit onderzoek is uitvoerig gekeken naar vergelijkbare paltscomplexen en aulas in de 11e en 12e eeuw.
De enorme afmetingen van de Zutphense aula lijkt te wijzen op een koninklijke identiteit, maar de historische gegevens zwijgen helaas over een koningspalts te Zutphen. De bronnen wijzen op een burg die via de Hamalandse graven in handen kwam van andere rijksadellijke geslachten tot uiteindelijk de graven van Zutphen er rond 1050/1100 resideerden als leenmannen van de bisschop van Utrecht. Anderzijds zijn er in de literatuur (nog) geen voorbeelden bekend van adellijke (niet-koninklijke en niet-bisschoppelijke) paltsen of vergelijkbare aulas in adellijke burgen in de 11e eeuw. Alle tot nu toe bekeken 11e-eeuwse adellijke verblijfsplaatsen in Nederland en Duitsland zijn aan te merken als burchten.
In Nederland is de informatie uitermate schaars over paltsen in de 11e eeuw. Slechts over Utrecht (Lofen) is iets bekend. Over de palts van Nijmegen in de 11e eeuw tasten we, op de Nicolaaskapel na, in het duister. De Zutphense aula lijkt nog het meest op de koninklijke aulas van Paderborn (een koninklijke palts in het domgebied van bisschop Meinwerk) en de palts van Goslar. Mogelijk dat Zutphen ook gelijkenis vertoont met de aulas van Duisburg en Speyer.

Binnenkort zal ik een kandidatenlijstje geven van de mogelijke opdrachtgevers van de Zutphense palts.

vrijdag 29 april 2011

Vis op de dis

Deelrapportage over de visresten uit de 10e tot 12e eeuw verschenen.
Bob Beerenhout (ARCHEO-ZOO) rondde onlangs zijn onderzoek af naar de visresten van de betrokken Zutphense opgravingen. Voor het eerst is er, met de eveneens afgeronde onderzoeken naar visresten uit Deventer, een goed beeld van de visconsumptie in de oudste Oost-Nederlandse steden, volgens Bob. Hieronder zijn samenvattende bevindingen (door mij redactioneel bewerkt):
Bekijken we nu op grond van het uitgevoerde onderzoek de status van de bewoners van de Gravenhof in de 10e/11e eeuw (graven van Hamaland, graven van Zutphen, mogelijk ook vorstelijke bezoeken) met die van de 12e eeuw (graven van Gelre), kunnen wij vaststellen dat er veranderingen zijn opgetreden. In beide perioden is sprake van status op grond van het visspectrum, maar in de 10e/11e eeuw ging het toch vooral om consumptievissen uit de regio, eventueel aangevoerd uit het Noorderkwartier van Holland (steur) of de Benedenrijn of Maas (zalm). Daarnaast werd geconserveerde vis ingekocht, w.o. zeker haring. Die situatie veranderde nauwelijks in de 12e eeuw. Wat status betreft, vindt een schaalvergroting plaats in de 12e eeuw. Vroonvis had nog steeds de voorkeur en dat waren in de eerste plaats de trekvissen. Zeelt wordt nooit onder de vroonvissen genoemd, maar is een inheemse soort met een zekere status gebaseerd op zeldzaamheid en vleesstructuur. Maar we zien in de 12e eeuw een opmerkelijke verandering bij de vis-import, waarbij het niet meer alleen om geconserveerde vis gaat. Nu laat men van elders levende, gekweekte karper aanvoeren. Mogelijk moeten we daar de veelvuldig aangetroffen zeelt aan toevoegen. Dit soort transporten van levende, gekweekte vis moeten opmerkelijke en kostbare ondernemingen geweest zijn, die zich ongetwijfeld alleen personen met een zeer hoge status veroorloven konden.

donderdag 21 april 2011

Roel, bedankt!

Deze blog is de afgelopen maanden opgezet en mede onder de aandacht gebracht door Roel Kramer, student bachelor-archeologie van Saxion-Next te Deventer in het kader van zijn stage. Deze week loopt zijn stageperiode af en ik wil hem langs deze weg bedanken voor zijn inzet en enthousiasme. Roel, bedankt!

woensdag 20 april 2011

Afmetingen van de tufstenen palts-aula vastgesteld

Het representatieve tufstenen hoofdgebouw op het plein 's-Gravenhof heeft in de literatuur tussen 1946 en heden verschillende afmetingen gehad: De lengtes varieerden van 31, 36, 42 en 54 meter. Maar die maten waren gebaseerd op onnauwkeurige en deels foutieve liggingen van de werkputten ten opzichte van elkaar. Alle putten en sporen zijn nu gegeorefereerd en de werkelijke maten van het gebouw zijn exact bekend.
Omdat de westelijke vleugel niet haaks op de aula staat, maar 12 graden naar buiten wijkend, zijn de maten van de zuidmuur (50,10 meter) en de noordmuur (53 meter) verschillend. De westbouw lijkt aan te sluiten op een ouder bijgebouw dat er al stond en dat in het nieuwe concept werd opgenomen. De aula is 12,50 meter breed en de noordelijke uitbouw meet 7 x 7,50 meter. Het gebouw kende vijf souterraine ruimtes. Boven vier ervan moet de verhoogde vorstelijke zaal hebben gelegen van binnenmaats 33 (34,50) x 10,50 meter. Aan de oostzijde lag een niet-onderkelderd bouwdeel van 18,50 x 12,50 meter (binnenmaats 14 x 10.50 meter) met onbekende functie. Mogelijk waren hier de privevertrekken van de vorstelijke familie.
In combinatie met de NAP-maten van de vloerniveau's en maaiveldhoogten kan nu een 3D-reconstructie worden gemaakt van het gebouw.

vrijdag 15 april 2011

Bijzondere metaalvondsten terug na restauratie




Behalve de vorderingen op het gebied van de sporen- en structurenanalyse van de opgravingen op en rond het plein (waarover binnenkort meer) levert het onderzoek ook leuke vondsten op. Zo kwamen vorige week zeven metaalvondsten van restauratiebedrijf Restaura terug. Na de vondst in 1946 was er niets met deze vondsten gedaan en waren ze sterk vervallen door corrosie. Ze zijn ook niet voorzien van vondstnummers. Nu zijn ze weer museumwaardig en ze vertellen hun eigen verhaal.
Het gaat om een dolkje (datering: laatmiddeleeuws of 16e-eeuws) en een ‘jachtspriet’ uit de 16e eeuw. Een tafelmes met angel zal een benen en houten heft gehad hebben. Op grond van de vorm dateert het mes uit de 16e of 17e eeuw. De knijptang is qua vorm vanaf de Romeinse tijd onveranderd gebleven en zonder context dus ondateerbaar. Een haak van messing diende vermoedelijk om een olielamp op te hangen. Ook hier lijkt de datering in de 16e of 17e eeuw te liggen.
 
Verder is er een 23 cm lange ijzeren knijpschaar gevonden. Dit soort grote scharen zijn in verband te brengen met de textielnijverheid (lakenproducenten: wandsnijders, droogscheerders, ververs etc.). In 1532 verplaatste de stad de lakenramen van een terrein buiten de Saltpoort naar het plein ’s-Gravenhof, in of naast het hoofdgebouw, zo blijkt uit de erfwissel die dat jaar plaatsvond tussen de hertog en de stad. Die lakenramen hebben daar het grootste deel van de 16e eeuw gestaan. Waarschijnlijk is de knijpschaar met deze activiteit in verbinding te brengen.  
Het meest intrigerende object is een 21 cm lange ijzeren lans- of speerpunt met holle schacht. Dit lijkt de enige vondst te zijn die uit de vroege of volle middeleeuwen kan dateren, al is een laatmiddeleeuwse datering niet uitgesloten. De vormontwikkeling van dit soort wapens is vanaf de Romeinse tijd beperkt al leverde een zoektocht in de literatuur en op internet vooral gelijkende speren op uit de Karolingische tijd en volle middeleeuwen. Wie helpt me verder aan voorbeelden? 

vrijdag 8 april 2011

Nieuw licht op de oudste bouwfasen van de Sint Walburgiskerk

Het onderzoek heeft een onverwacht nevenresultaat opgeleverd. Werkende aan de beschrijving van de 11e-eeuwse fase van de kapittelkerk stuitte ik op enkele vraagtekens in de bouwfasering van de Sint Walburgiskerk, in de 11e eeuw deel uitmakend van het paltscomplex. Een en ander kwam aan het rollen door het nadenken over de merkwaardige, tot op heden onverklaarde, scheefstand van de oostelijke transeptmuren van de kerk. Het voert te ver om hier diep op in te gaan maar mijn conclusies tot nu toe wil ik u niet onthouden:
  • De Sint Walburgiskerk bevat aanzienlijke resten van een Romaanse voorganger. Daarvan is het oostwerk en de crypte, waar het kapittel zitting had, bouwhistorisch aangetoond. De door diverse auteurs geconstateerde scheefstand van de transepten ten opzichte van het koor is toe te schrijven aan een bestaande parochiekerk, gewijd aan Maria, die een afwijkende oost-west oriëntering kende en waartegen het jongere oostwerk is gebouwd. Van een totale nieuwbouw van de kerk met middenschip en westwerk door bisschop Bernold van Utrecht (zoals door Bastemeijer vanaf 1997 werd aangenomen) is geen sprake.
  • De laatmiddeleeuwse locatie van het Maria-altaar in de viering van de kerk gaat terug op de ligging alhier van het preromaanse koor van de parochiekerk, waartegen (aan de oostzijde) de Romaanse crypte van het hoogkoor werd aangelegd. 
  • Het Zutphense kapittel is mogelijk rond 1025 onder bisschop Adelbold gesticht. De heren van Zutphen werden voogden van het kapittel. Dit leidde tot conflicten over de rechten van de tienden van de Zutphense kerk in de generaties erna. De laat-12e-eeuwse ‘falsa’ draaien de rollen om. Hier claimen de heren/graven van Zutphen die rechten en worden ze door de bisschop (deels) erkend. In deze rolverdeling moesten de falsa het allodiale karakter van de kapittelkerk benadrukken.

  • Het bestaande oostwerk werd waarschijnlijk kort voor 1105 naar Utrechts model gebouwd en in dat jaar door bisschop Burchard gewijd. Otto de Rijke moet gezien worden als de kapittelvoogd die de nieuwbouw mogelijk maakte.
Op de plattegrond: lichtgrijs: globale ligging bestaande parochiekerk (geïnspireerd op de preromaanse kerk van Zelhem). Donkergrijs: het Romaanse oostwerk van het kapittel uit 1105 naar Utrechts model.

vrijdag 1 april 2011

Heerlijke maaltijden

Het eerste onderzoeksrapport is vandaag verschenen! Het betreft de quickscan van een enorme bottendump tegen de omwalling van het hofterrein. Het onderzoek is uitgevoerd door Erica Rompelman en Norbert Eeltink van het archeologisch adviesbureau Aestimatica in Hengelo (O). Het vismateriaal is onderzocht door Bob Beerenhout van het AAC te Amsterdam. De botten zijn afkomstig uit de 'grafelijke keuken', een Gasselte-B-gebouw waarin een grote haard was en waar vlees en vis werd bereid voor het hof van de graaf van Gelre en Zutphen. De datering ligt op ca. 1150-1175 en het gaat dan ook om afval van de hofhouding van graaf Hendrik I (1138-1181). Het botmateriaal is sterk gefragmenteerd. Het bevat een gevarieerd soortenspectrum: varken (vooral zeer jonge beesten), schaap, rund, haas, eend, gans, kip en mogelijk zwaan. Er zijn zeer veel vissoorten aangetroffen waarvan steur, zalm, zeelt, karper en houting het meest opmerkelijk zijn en wijzen op een adellijke dis. Verder kunnen nog blei, snoek, paling en brasem genoemd worden.
De resultaten zullen verder worden verwerkt in de zoölogische rapportage van Chiara Cavallo over alle botcomplexen van het paltscomplex van de 10e - 12e eeuw.

E. Rompelman en N.T.D. Eeltink 2011. Zutphen-Stadhuis 1997, vondstnummer 862. Een zoöarcheologische quickscan met aanvullende opmerkingen. Aestimatica publicatie 27. (Hengelo)

donderdag 24 maart 2011

Koolstof-14-dateringen bieden weinig uitkomst

Afgelopen maand kwamen vier C14-dateringen van botten binnen uit de USA (Beta-Analytic Ltd) die uitsluitsel moesten geven over de datum waarop het hoofdgebouw van de palts moet zijn gebouwd. De monsters waren afkomstig uit de bouwfase (rood), de eerste gebruiksfase (donkerblauw) en tweede gebruiksfase (lichtblauw, zie profiel). De uitslagen waren teleurstellend: de dateringen liggen zeer ruim tussen 1030 en 1180 en zijn in twee gevallen per definitie te jong uitgevallen. Daaronder was een botmonster uit de insteek van de westmuur (rood). De te jonge dateringen hebben te maken met een afwijkende C12/13-ratio, waardoor de metingen onbetrouwbaar worden. Eerdere C14-dateringen boden ook al weinig houvast. Van een grote bottendump van vooral runderbotten is wel met enige zekerheid vast komen te staan dat deze met de vikingaanval van 882 (conventionele datering 883 +/- 56) in verband kan worden gebracht.
Voor wat betreft de datering van de tufstenen gebouwen: terug naar de aardewerkscherven....

woensdag 16 maart 2011

architectuurfragmenten geven het gebouw smoel

De diverse opgravingen in en om het hoofdgebouw hebben diverse architectuurfragmenten opgeleverd. De meesten daarvan zijn nooit bekeken dus er duiken aardige verrassingen op. Uit de handvol basementen en zuilfragmenten blijkt dat het gebouw zeker over vorstelijke vensterarcaden beschikte. Juist deze architectuuruitingen maakten direct duidelijk dat we met een hoge, zo niet de hoogste, gezagsdrager, de koning zelf, te maken hadden. Er lijken zowel vroege (11e-eeuwse) als latere stukken (12e- 13e eeuw) bij te zitten. Dit klopt met de analyse van de sporen die ook wijzen op bouwfases, verbouwingen van de palts. Omstreeks 1200 gingen steeds meer lokale vorsten palts-achtige gebouwen bouwen (en bestaande paltsen verbouwen).
Sommige vondsten leiden tot interessante conclusies. Een gepleisterde hoekcolonnet wijst op een overwelfde gepleisterde ruimte in de westelijke vleugel van het gebouw. Een 12e-eeuws dubbelbasement wijst op een vensterarcade zoals we die uit 12e-eeuwse paltsen kennen. Een leisteenplaat wijst op een 'koeverdak' (Rijnlandse dekking) op het hoofdgebouw. Een zuil van kolenkalksteen en een decoratieve plaat van Muschelkalk verraden dat de bouwmaterialen uit diverse streken werd geïmporteerd, niet alleen uit de Eifel.  Kortom, de stukken vertellen veel meer dan men op het eerste gezicht zou denken. Ze dragen bij aan de reconstructie van het imposante gebouw dat hier ooit stond.

woensdag 9 maart 2011

Een gouden kroonjuweel uit de 11e eeuw

In een afvalkuil zijn in 1994 twee zeer opvallende vondsten gedaan. Allereerst is er de vondst van gouddraad, dat onmiskenbaar van textiel afkomstig is. Helaas is de vondst aan het einde van de opgravingen zoekgeraakt. Zeker zo bijzonder is de vondst van een vergulden beslagplaatje van (zeer waarschijnlijk) gordelbeslag. Het plaatje op een basis van koper met een dikke goudlaag meet 25 x 25 mm. Op de voorzijde is in reliëf een andreaskruis te zien waarvan de kruisarmen uitlopen in lelies (fleur de lis). Centraal in het kruis is een bolle ronde knop. Het kruis is gevat binnen een parelrand. Beide vondsten wijzen op een drager van zeer hoge komaf. Wereldlijke vorsten en bisschoppen droegen gouden kledingaccessoires, van de lagere klassen verwacht men dat zeker niet. Van de adel met een grafelijke status is dit niet bekend.
Het kruismotief op het beslagplaatje komt ondermeer voor op een rijk vergulde boekband (achterzijde) uit het rijksklooster Corvey. De band dateert uit de 10e eeuw.
De kuil, die tot nu toe als 10e-eeuws werd gedateerd, is nu met zekerheid te dateren in de eerste helft of het midden van de 11e eeuw. Daarmee is de kuil te verbinden aan de eerste gebruiksfase van de tufstenen palts-aula.

donderdag 3 maart 2011

Tufstenen poort uit de 12e eeuw heeft een historische naam!

De 12e-eeuwse tufstenen poort in de Lange Hofstraat (ontdekt in 1999 tijdens rioolwerkzaamheden) die toegang gaf tot het paltscomplex heeft een naam! In de onderrentmeestersrekeningen van de stad Zutphen zijn vermeldingen gevonden van de haeverpoorte (1383), Hoverporte (1385) en Hoverport (1386) (en dit betekent Hofpoort) die op deze poort betrekking moet hebben. Tufstenen poorten (bouwdatum ca. 1125) zijn overigens in Nederland uitermate zeldzaam. Slechts in Groningen is er een bekend, de steden Utrecht, Nijmegen en Deventer moeten dergelijke poorten ook hebben gehad.

Bakstenen in de 11e eeuw, verwerkt in de Zutphense palts.

In de elfde eeuw paste men contemporaine bakstenen toe die als decoratief metselwerk in het Zutphense paltsgebouw verwerkt zijn geweest. De klassieke 'kloostermop' was nog niet in zwang (pas na 1200) en Romeins baksteen werd zeker hergebruikt. Maar dat er ook in de elfde eeuw baksteenproductie plaats vond voor met name dit soort prestigieuze gebouwen is weinig bekend.

Al in 1946 sporen ontdekt van de aanval van de vikingen in Zutphen

In 1997 werden spectaculaire ontdekkingen gedaan in de bouwput van het nieuwe Zutphense stadhuis die wezen op een vikingaanval met slachting van vee en inwoners. Het was het eerste onomstotelijke bewijs van een vikingaanval in Nederland (en NW-Europese vasteland). Dat wisten we reeds. Op de veldtekeningen van Renaud, Ypey en Glazema van de 's-Gravenhof-opgraving van 1946 blijkt dat ook zij al resten van die vikingaanval hebben gevonden, zonder dit te herkennen en er nadere aandacht aan te besteden. Er zijn hutkommen en brandresten aanwezig in de laat-Karolingische lagen die samenhangen met de resten die aansluitend in het stadhuis zijn aangetroffen.
(de afbeelding is ontleend aan de strip over de vikingaanval te Zutphen door Fred Marschall in de Quest van februari 2011)

dinsdag 1 maart 2011

Welkom op mijn Blog!

Welkom om mijn Blog en volg de resultaten en nieuwtjes uit het Odyssee-onderzoek 'de vorstelijke palts van Zutphen' op de voet. Bezig zijn met de uitwerking van een hoogadellijke vindplaats van internationaal allure is een opwindende ervaring. Dagelijks levert het onderzoek spectaculaire kleine en grote feiten en inzichten op. Met grote regelmaat zal ik je de meest bijzondere resultaten melden.
Michel Groothedde
(senior onderzoeker en gemeentelijk archeoloog van Zutphen)