Enige weken geleden kondigde ik aan de initiatiefnemers voor de bouw van de Zutphense paltsaula te presenteren. Dat is natuurlijk de meest intrigerende vraag van dit onderzoek. Er zijn drie 'kandidaten'. In de eerste plaats de koning zelf. Zowel de laatste Ottoonse vorst Hendrik II (1002-1024) als de Salische koningen Koenraad II (1024-1039) en Hendrik III (1039-1056) hebben mogelijk korte tijd de Zutphense burg in bezit gehad na de confiscaties van de goederen van Otto van Hammerstein (ca.1021) en Godfried met de Baard (1045/46) of op andere momenten die zich aan de geschiedschrijving onttrekken. Er was immers voortdurend strijd tussen de koning en de rijksadel. De tweede groep kandidaten zijn de bisschoppen van Utrecht Adelbold (1010-1026) en Bernold (1027-1054). Beiden hebben mogelijk (Adelbold in 1021-1025) of zeker (Bernold vanaf 1046) de grafelijkheid van Noord Hamaland (graafschap ‘Zutphen’) in handen gekregen. Als trouwe rijksbisschoppen hadden zij het motief en waren zij bij uitstek in staat om een paltscomplex met een koninklijke aula te bouwen (vergelijk Utrecht en Paderborn). De stichting van het Zutphense kapittel onder (vermoedelijk) Adelbold onderstreept de bisschoppelijke relatie.
Tot slot zijn er de hoogadellijke geslachten die (mogelijk) aan de Zutphense burcht verbonden waren, die met de bouw van een vorstelijke paltsaula hun pretenties wilden uitdrukken. Sommigen van hen hebben zeker zicht op de troon gehad (de Ezzoon Liudolf in 1024 en zijn zoon Koenraad, hertog van Beieren en broer van Adelheid van Zutphen tijdens zijn voorgenomen huwelijk met de dochter van Hendrik III), anderen hebben tijdens adelsopstanden of persoonlijke conflicten met de vorst zich mogelijk opgeworpen als troonpretendent: Otto van Hammerstein rond 1020, de Lotharingse hertogen Gozelo I en Godfried met de Baard tussen 1023 en 1046, Godschalk en Otto van Zutphen als laatste telgen van Ottoonse bloede.
Grafplaat van (het hart van) koning Hendrik III te Goslar. Liet hij de Zutphense palts bouwen?
Opvallend is dat de momenten van troonsaanspraken van alle kandidaten, behalve bisschop Bernold, van zeer korte duur waren, hooguit enkele jaren. Dat lijkt te kort om een de bouw van een paltscomplex te plannen en organiseren. Men zou verwachten dat de bouw van een dergelijk groot gebouw pas ondernomen wordt wanneer de macht van de opdrachtgever stabiel is. De aanvoer van bouwmaterialen impliceert een goede organisatie over grote afstanden in het rijk gedurende een langere tijd, waar geen tegenstander op dat moment roet in het eten gooit. Bovendien zijn de bouwmaterialen (tufsteen, leisteen, trachiet, basalt, kalksteen) afkomstig uit groeves in de Eifel die door de koning werden geëxploiteerd. Voor een rebellerende troonpretendent is het welhaast onmogelijk om over de bouwmaterialen te beschikken. Dat kan voor de Lotharingse hertogen in de rustige tijden voor hun rebellie het geval geweest zijn. De groeves lagen immers in hun hertogelijke ambtsgebied. Maar de Utrechtse bisschoppen maken ook een goede kans.
Als het bouwmateriaal uit de romeinse ruines van bv. Xanten kwam, kon koninklijke invloed wellicht omzeild worden?
BeantwoordenVerwijderen